Omslag
LOVECRAFT MIJN LIEFSTE

TAIS TENG



een compleet verhaal
uit de bundel












Lovecraft, my love
________________



    Hoofdstuk een: waarin kleine Howard een presentje krijgt
    van zijn favoriete oom (1894)

En onze kleine Howard ben ik natuurlijk ook niet vergeten,’ zei oom Randolph. ‘Je moeder vertelde dat je al heel aardig kunt lezen.’
    ‘Een beetje,’ mompelde Howard. ‘Als de zinnen niet al te lang zijn.’ Hij voelde zijn oren onder zijn pijpenkrullen gloeien, een rare mengeling van trots en schaamte. Oom Randolph was misschien niet helemaal een echte oom, eerder een aangewaaide, maar hij was wel een echte man. Eén die naar zonlicht en teer rook, niet naar stof en inkt zoals veel ­andere ooms. Een zeeman uit de verhalen van Dickens of Jules Verne.
    ‘Heb je de Arabische Nachten gelezen?’ vroeg zijn oom. ‘Wijze kaliefs en sluwe schoenlapperszonen? Djinns?
    ‘Mijn grootvader gaf het me,’ zei Howard zo zacht dat zijn moeder het hopelijk niet hoorde. Hij wist vrij zeker dat zijn moeder dat boek nooit zou goedkeuren, om over zijn twee tantes nog maar te zwijgen. Chris­tenen waren in Arabische Nachten altijd schavuiten en alleen een Muzelman viel te vertrouwen. Dat kon kloppen. De bakker mengde krijt door zijn meel, de slager verkocht bedorven vlees: christenen allemaal.
    Oom Randolph legde een dik, in rood marokijnleer gebonden boek op het koffietafeltje. ‘Welnu, dit boek is net zoiets. Dat bezwoer de verkoper mij tenminste. Alleen staan hier behalve mooie verhalen ook toverspreuken in. Bezweringen die werkelijk werken.’
    ‘Gossie,’ zei de kleine Howard.
    ‘Al zal het nog even duren voor je de verhalen van de Necronomicon kunt lezen,’ grinnikte zijn oom. ‘Hij is namelijk in het Arabisch geschreven.’
    ‘Dan leer ik toch gewoon Arabisch?’ zei Howard. ‘Volgens de meester heb ik een talenknobbel. En ik kan al Engels!’
    Om zoveel naïef zelfvertrouwen moesten zijn oom en zijn moeder hartelijk lachen. Dat was voorbarig. Hoewel het tot zijn vierentwintigste duurde voor Howard een Libanese kruidenier als leermeester strikte, leerde hij de taal vlot. Oom Randolph had geen woord te veel gezegd. De bezweringen werkten. En daarna lachten verdraaid weinig mensen meer.


    The Opener of the Way (1919)

Bedevaartgangers voor Arkham zien het beeld van Howard P. Lovecraft al van verre boven de horizon uittoornen, met de eeuwigdurende onweersbui ergens ter hoogte van Zijn oksels. Het beeld is niet minder dan negen mijl hoog en van het groengrijze Lemurisch goud gegoten dat de Ouden omhoog plegen te roepen uit het diepst van de aardkern.
    THE OPENER OF THE WAY vermelden de zes manlengtes hoge letters en gedrochten van allerlei soorten buigen zich driemaal daags dankbaar in Zijn richting.
    De maestro zelf woont in het zwevende paleis dat, gedragen door de ethervleugels van de Mi-Go, door de stratosfeer zeilt. Hij nipt aan ­bokalen met nimfentranen en bladert in boeken die de ogen van iedere andere sterveling sissend in de kassen zouden doen verschrompelen.


    Inscriptie ingekrast in de linkerteen (1934)

H.P Lovecraft, vervloekt zij Zijn naam! Mogen nachtgaunts Hem wurgen met Zijn eigen ingewanden en maden Zijn tong zo doen opzwellen dat Hij in Zijn eigen aanroepingen stikt!


    De geur van shoggoths (2008)

Zodra Amanda de buitendeur opende, sloeg de stank haar al op de keel: kamfer en rottend zeewier. De geur van shoggoths in hun jachtmodus.
    Ze snelde door het huis, volgde de slijmsporen door alle kamers, ­hopend op, ja, wat? Een handvol verkoolde beenderen, een door fluorzuur aangevreten trouwring? Op het geringste bewijs dat Stephan ooit bestaan had?
    De kamers waren steriel als een operatiekamer, ontdaan van elk ­organisch materiaal. Zelfs geen kakker­lakken meer. De geraniums stonden als verschroeide staakjes in de gortdroge bloempotten.
    O, de vraatzucht van shoggoths...
    Amanda wankelde naar het balkon. Ze leunde met beide handen op de reling en braakte haar maag leeg. Haar braaksel had bijna dezelfde geur als het shoggoth­slijm.
    Hoog in de hemel zongen wezens die beslist geen vogels waren. Het klonk zuiver als gletsjerlicht, puur als het scherp van een samoeraizwaard. Een containerschip met walvisbloed uit het verre Herrezen R’lyeh gleed de Nieuwe Waterweg op, grijs als een regenwolk. De zeilen verhieven zich in geribbelde vleugels, een honderdtal zwempoten deden het water schuimend over de kades klotsen.
    ‘Stephan,’ zei ze, ‘o Stephan.’ Maar zijn naam begon al te vervagen. Wat was de kleur van zijn haar geweest, de vorm van zijn neus? Hoe klonk zijn stem als hij zo hard moest lachen dat het bier uit zijn neusgaten sproeide? De shoggoths verslonden meer dan het lichaam alleen.
    Ze beet op haar onderlip. ‘Hoe kon je zo godvergeten stom zijn? Samen­zweren tegen de Ouden?’


    Laagseizoen in Dunwich

Dunwich bezat een dozijn tempels en drie keer zoveel theehuizen, fish-and-chips tenten, MacDonalds. Met het Midzomernachtfeest stroomde het bloed door de goten, rood bloed, gorgelend blauw bloed, levenssappen die fosforesceerden als maanlicht op een met was gewreven schedel. Deze maand echter waren alle zeewezens op weg naar de diepe troggen om Dagon te eren. Voor twee, drie weken was Dunwich misschien wel de veiligste plaats op aarde. Uitsluitend en alleen voor de mensen.

‘Mooi, iedereen is er.’ Amanda stak de zwarte kaarsen van mensenvet aan, hing het omgekeerde kruis op. Ordinaire satanisten: geen gluuroog zou ze meer dan een vluchtige blik waardig keuren. Ze keek de kring rond. Kurt Mulder uit het Duizendjarige Rijk met zijn meerschuimen pijp, Tan Ho uit Groter Leng, Ursmuaq de walrusjager, Svalka die zijn duivelsviool in zijn armen droeg als een zorgzame vader zijn babyzoontje. De twee naamloze albino’s waarvan de tongen in zeeanemoon-tentakels uitliepen.
    Ieder had gegronde redenen om de Ouden te haten. Een geliefde zuster waarvan de beenderen tot lillend slijm smolten, weerorka’s die het ijs opklauterden om op Eskimo’s te jagen, het zesjaarlijkse kinderoffer.
    Ze knikte naar Kurt. ‘Vertel ons wat je in Salt Lake City vond?’
    ‘Och, jullie weten waar de Mormonen zo nijver mee bezig zijn. Het Dagongebroed wil de naam van ieder mens kennen dat ooit geleefd heeft: een stamboom van de hele mensheid. Alleen dan kan hun miljoenjarige fokprogramma goed verlopen. Een mensheid die intelligent maar mak als een kudde schapen is, eh? Enfin, ik drong in de Toren der Namen door, lichtte de doopceel van de familie Lovecraft.’ Hij blies een rookring. ‘Randolph Carter. De fameuze oom die Hem de Necronomicon gaf. Ik voerde zijn naam in, zijn portret. Iedereen kent dat plaatje. Dat rare borstelige Chaplin-snorretje, die ouderwetse bakkebaarden.’ Een nieuwe rookring, bijna geometrisch rond. ‘Deze Randolph Carter heeft nooit bestaan, beweerde het archief. De op één na bekendste man van de wereld en hij komt nergens in het archief voor.’
    ‘Beveiliging?’ opperde Svalka. ‘Zo’n belangrijk man staat misschien in een geheim deel van het archief?’
    ‘Het Dagongebroed kent het woord geheim niet eens. Geheimen zijn voor de zwakken, vinden alle Dagonlarven. Hun kracht is pure terreur: ruk een oog uit, duw een moeraal tegen een huiverend opbollende buik, verander armen in zwart glas. Nee, hun archief is de absolute waarheid.’
    ‘Een shoggoth dus,’ zei Amanda. ‘Randolph was een vormveranderaar die de gestalte van een mens aannam. Zelfs voor de Weg werd geopend en de Ouden terugkeerden, waren hier shoggoths zat. Diep onder het Zuidpoolijs.’
    Tan Ho kuchte. ‘Mag ik even? Ik sprak met een Mi-Go, hoog op de toppen van de Himalaya. Hij had zijn linkervleugel gebroken en zou nooit meer tussen de sterren wieken. Hij raspte met zijn kaakdelen en zette al zijn sensorische haren op toen ik Carters naam noemde. Bij ons zou dat als onbedaarlijke schaterlach gegolden hebben.
    ‘Mi-Go hebben sowieso weinig op met de andere rassen. De Aarde is voor hen niet meer dan een halte tussen de sterren en ze haten het Grote Ras bijna even erg als de Kinderen van de Geit.
    ‘‘Tijd,’ zei mijn Mi-Go, ‘tijd is een kneedbaar goedje, jongen. Je kunt altijd een stapje terugdoen als het heden je niet bevalt.’ Hij gaf mij een paars kristal. ‘Laad dit met de levenskracht van zeven Dagonlarven, de ziel van een mindere Cthulhu en een poort opent zich naar ieder tijdstip, iedere plaats die je lever begeert. Je hebt tien hartslagen de tijd en dan sluit de poort zich opnieuw.’ Tan Ho keek Amanda aan met een zekere afgunst. ‘Jij bent de enige die kan gaan. Alleen vrouwen ­hebben een levenslijn die door de tijd reikt, waarschuwde mijn informant. Het heeft iets met mitochondrisch RNA te maken. Mannen zijn niet meer dan het stuifmeel. Onzichtbaar voor tijd en evolutie.’
    ‘Tja,’ zei Amanda, ‘wij zijn nu eenmaal het sterke geslacht.’


    Blau sind alle meine Kleider

Het bloed van een Dagonlarf is blauw en stolt tot een kleverige gelei die naar lavendel en jodium geurt. Zelfs met het wasprogramma op 90 graden kon Kurt het niet uit zijn favoriete kamgaren colbert krijgen. Het bloed van een mindere Cthulhu daarentegen verdampt zodra het met lucht in aanraking komt en laat enkel doorzichtige kristallen achter.
    Het was kennis die duur werd betaald. Denk aan het aftelversje met de zeven kleine nikkertjes. Aan het eind bleven alleen Amanda en Kurt over van de samenzweerders, maar hun kristal sproeide alchemistische vonken en tolde rond in een richting die hun ogen weigerden te volgen.
    ‘Alleen de kracht van mijn verlangen,’ zei Amanda. ‘Dat en al het geabsorbeerde bloed is genoeg om de poort te openen.’
    Ze greep de kolf van het kruisboogje zo stevig vast dat haar knokkels wit wegtrokken. Het was een Mi-Go wapen en de reden dat Tan Ho niet langer in hun gezelschap verkeerde. Het beroven van zelfs een vleugel­­lamme Mi-Go bleef een riskante zaak.
    De huid van een shoggoth is ondoordringbaar voor alles met minder slagkracht dan een tactisch kernwapen. De Mi-Go hadden een elegante oplossing gevonden. Hun kruisboog vuurde pijlen af waarvan de weerhaakpunten zich in alle elf bekende dimensies vertakten. Voor de meeste punten bestond de huid van de shoggoth niet eens. Haal de trekker over en de punten doorboorden iedere celkern en sneden het buitenaardse DNA aan flarden.
    ‘Ik zal hem wreken,’ zei Amanda. Ze was de naam van haar geliefde volkomen vergeten en dat versterkte haar haat enkel. ‘Als ik terugkom zal er geen noorderlicht boven Rotterdam wapperen. De Enigen die hoog in de hemel zingen, zullen leeuweriken zijn.’
    ‘Ga nu maar,’ zei Kurt en wapperde met zijn overgebleven hand.
    ‘15 juli 1894,’ fluisterde Amanda. ‘Een kamer waarin het zonlicht in schuine stralen door de kieren van dikke gordijnen valt. Op de schoorsteenmantel tikt een klok die door twee tinnen herderinnetjes wordt opgetild. Iedere tik is zwaar als de stap van een ijzeren soldaat.’ Ze had Lovecrafts biografie op de basisschool uit haar hoofd moeten leren, net als alle andere mensenkinderen. ‘Oom Randolph legde het boek op het tafeltje van stoffig mahoniehout neer.’
    De poort wrong zich open als een kringspier en greep haar vast in een slijmerige omhelzing, slingerde haar door de eindeloze jaren.

De herderinnetjes waren van rood koper zag ze, hoewel ze inderdaad grijs uitgeslagen waren. Hoe geniaal ook, blijkbaar kon zelfs de grote Lovecraft bepaalde zaken verkeerd onthouden.
    ‘Ghasnetn!’ Oom Randolph deinsde achteruit zodra ze met een ­boerende plop in de pronkkamer verscheen. Hij was onmiskenbaar een shoggoth: over zijn gebruinde huid lag de regenboogglans die je ook wel op bedorven hammen aantreft. Moderne shoggoths hadden ­geleerd make-up en huidverf te gebruiken, maar dit was natuurlijk de eerste die een mens nabootste.
    Ze hief haar boog en vuurde. Achter haar begon de poort te gieren als een haakse slijper tegen leviathan­schubben, maar ze stapte pas terug toen de eerste scheuren in Randolphs huid verschenen en het protoplasma naar buiten bolde. ‘Sorry, bijna vergeten.’ Ze dook naar het tafeltje en griste het boek onder Howards neus weg.

‘O shit!’ zei Kurt toen ze de eenentwintigste eeuw binnenwankelde, ‘het werkte niet.’
    Kurt rookte een Cubaanse sigaar, zag Amanda, en hij had allebei zijn handen nog. Zijn kamgaren colbert was smetteloos.
    ‘Met de poort is niks mis, maar Randolph vermoorden was blijkbaar niet genoeg.’ Ze beende naar het raam en trok de luxaflex open.
    Een eskader Mi-Go wiekte over als een zwerm monsterachtige meikevers. Noorderlicht zwalkte van horizon tot horizon en wolken hadden de vorm van Möbiusbanden en onheilige piramides. Ze herkende geen van de cyclopische torens aan de horizon.
    ‘Lovecraft,’ zei Amanda. ‘Leeft hij nog? Hij opende de poort naar Yuggoth, wekte de dode dromer van R’lyeh. Wanneer?’
    ‘Waar heb je het over? Hij is al jaren dood, bijna driekwart eeuw. Nee, het waren die godvergeten hackers, die idiote gamers met hun Call of Cthulhu-programma.’

Het duurde dagen voor Amanda begreep wat er in deze volkomen veranderde, maar in essentie even gruwelijke tijdstroom was gebeurd.


    Ik heb een engel in de ogen gekeken

De kleine Howard had een beeldschone blonde dame uit de lege lucht zien stappen en zijn oom in een poel borrelend slijm zien veranderen. Als hij één ding de rest van zijn leven heilig geloofde dan was het wel dat er meer tussen hemel en aarde was. Heel wat meer.
    Zijn griezelverhalen hadden daarom een speciale vonk, een zinderende overtuigingskracht die ze tot instant-klassiekers maakte. Al tijdens zijn leven werd The Call of Cthulhu niet minder dan honderd­veertig keer herdrukt en in bijna alle bekende talen uitgebracht. Orson Welles maakte er de befaamde trilogie ‘A Deeper Sea’ van, met Omar Sharif als Abdul Alhazred.
    H.P. Lovecraft stierf als miljardair in een hemelbed met brokaten gordijnen. Zijn vriend Clark Asthon Smith liet een negentien meter hoog grafmonument gieten, met inktviskoppige demonen en opwiekende Mi-Go.

Howard was heel zijn leven naar de Necronomicon blijven zoeken. Een engel had het boek van de tafel weggegrist en het moest daarom beslist oneindig belangrijk zijn. Verboden kennis, even giftig fonkelend als de Appel van Goed en Kwaad die Eva van de boom geplukt had. Woorden die nooit voor mensenoren bedoeld waren en daarom des te aantrekkelijker.
    Howard trouwde nooit hoewel de vrouwen zich gretig in zijn armen wierpen en Rita Hayworth hem de meest begeerlijke gentleman van het westelijk halfrond noemde.
    ‘Ik heb een engel in de ogen gekeken en zij was schoon als Circe,’ zei Howard. ‘Hoe kan ik dan ooit een sterfelijke vrouw beminnen?’

Na zijn dood werd Howard enkel nog beroemder. Denk maar aan Elvis Presley met zijn ‘Do the Ftaghn!’ en later stonden de Silver Beatles negen weken op nummer één met ‘Howard di, Howard da!’
    August Derleth schreef een versie van de Necronomicon, die prompt door een enthousiaste imam in het Arabisch werd vertaald. Het was natuurlijk onzin en zelfs in het Engels een onleesbaar saai boek. Toch, het bleef een uitdaging. Gigers Necronomicon volgde en toen waaierde het Wereld Wijde Web uit.
    In 2003 telde de door tienduizenden hobbyisten in elkaar gesleutelde Necronomicon al meer dan een miljoen webpagina’s. Sommige hadden hun dromen en nachtmerries als inspiratie gebruikt. Anderen experimen­teerden met drugs.
    Niet alle dromen waren bedrog, helaas. Aan de rand van de droomwereld hurken wezens die gretig naar de landen onder de zon gluren. Die fluisteren en fluisteren, als dorre bladeren in de ijzige herfstwind. Sommige van hun suggesties haalden de ochtend en overleefden een welgemeende geeuw, het rekken van de armen en belandden op het ­inter­net.
    Het waren de hackers van het Call of Cthulhu-role playing game die anderhalf miljoen zombiecomputers kaapten om alle teksten van de Necronomicon te combineren en de resulterende spreuken uit te testen.
    Evolutie gaat razendsnel in cyberspace. Een Bosnische spreuk die redelijk effectief wratten verwijderde, veranderde, gekruist met een voudoun-recept, negentien microseconden later al een hele familie in geel lymphe bloedende klompen kanker toen de eerste woorden uit de speaker galmden.
    Een minuut later reconstrueerde het programma de ware naam van Cthulhu door de befaamde ‘Cthulhu fhtagn R’Lyeh’-reeks tot zijn voor de hand liggende, zes­dimensionale klankeinde te brengen.
    Klop drie keer op de ijzeren deur van de tombe en het monster ontwaakt. Iedere griezelliefhebber kan je dat vertellen. Dom, dom, dom!
    Het Cthulhu-programma klopte zo’n miljard keer op even zovele tombes. En niet tevergeefs. Dit keer was er geen Howard nodig om de Ouden te wekken met een bezwering uit de Necronomicon. Poorten openden zich, tienduizenden Sesams Open U, en dingen sprongen de mensenwereld in. Gretige, o zo hongerige dingen en daar­na begon het wanhopige krijsen. Dat nooit verstild was.

Kurt en Amanda staarden naar het kristal. Het tolde nog steeds rond, anderhalve centimeter boven de keukentafel.
    ‘Het is een stuk minder paars,’ zei Kurt. ‘Ik bedoel, je kunt bijna zien welke kant het op draait. Als je nu gaat, is het eenrichtingsverkeer. Je kunt nooit meer terug. Bovendien, je kruisboog had maar één pijl.’
    ‘Ik heb geen pijl meer nodig,’ zei Amanda. ‘In ieder geval niet zo’n soort pijl.’ Ze greep het kristal stevig vast voor ze van gedachten kon veranderen en de tijdpoort opende zich.


    Ik was een dansmeisje voor de Sultan van Sarawak (1916)

Howard beende door de straten met de opengescheurde envelop en ­natuurlijk regende het. Het was de zesde afwijzing en nog afgezien daarvan, je kunt verdraaid moeilijk van gedichten en korte verhalen rondkomen. Zelfs als je alleen maar aardappelen en lauwe kool eet.
    ‘Howard! U bent Howard Lovecraft toch?’
    Hij staarde haar aan en misschien bleef zijn mond wel openhangen. Het was zijn blonde engel, even stralend en volmaakt als hij zich herinnerde.
    ‘Ik heb uw grootvader nog goed gekend. Zo’n erudiete man!’
    Ze was geen engel. Natuurlijk was ze geen engel, dat was niet meer dan een droom geweest, maar ze had zijn overleden grootvader ­gekend. De man die Howard boven alles bewonderde. Erudiet was ­precies het juiste woord en het pleitte in haar voordeel dat ze zo’n woord überhaupt kende.
    Ze haakte haar arm in de zijne. ‘Howard, ik mag u toch wel Howard noemen?’
    Natuurlijk mocht ze dat.

Amanda hield niet van griezelige verhalen en al helemaal niet van scientification kletskoek. Reizen door de tijd, werelden die om andere sterren draaiden en monsters dromend in het slib van de diepzee. ­‘Howard, mijn lieve Howard, dat is toch niet waar het om gaat? Het is wat je voelt.’ Ze legde zijn hand op haar borst. ‘Wat er in je hart kolkt. Gevoelens en emoties.’
    Hij mompelde iets over vreemde en exotische oorden.
    ‘Goed, schrijf over vreemde en exotische oorden! Zodra je er genoeg mee verdiend hebt, kunnen we er heen.’


Howards ‘Ik trouwde een identieke drieling (zonder het te weten)’ en ‘Bekentenissen van een kamermeisje’ betaalden de huur voor de eerstvolgende twee maanden. Onder de bewonderende blikken van zijn verloofde vloeiden de woorden uit zijn pen en als hij vastliep had Amanda altijd wel een goede, zij het ondeugende, suggestie. Het was alleen wel jammer dat hij nooit zijn eigen naam kon gebruiken. Het waren immers bekentenissen en confidenties? True stories ende al waar.
    Amanda knoopte een rood zijden das om zijn nek en troonde hem mee naar een schuurfeest met dronken banjospelers. Howard merkte daar tot zijn verbazing dat hij eigenlijk helemaal niet zo’n stijve hark was.

Ze brachten hun huwelijksreis door op Tahiti en de zee was even blauw als zijn vrouw beloofd had. Ze kusten onder een palmboom en staarden naar de zonsondergang. Toen de sterren aangloeiden dacht hij alleen maar aan hun weerkaatsing in de ogen van zijn geliefde. De zwarte dieptes waren van zwoel satijn, de sterren juwelen en nergens loerden monsters.


Literatuurlijst

Lovecraft, the man who knew the female heart, by V. Nabokov, 1956
Confessions of an imperial geisha, as told to H.P. Lovecraft, 1923
On the road to Lovecraft, by Jack Kerouac (unpublished)
Kiss and run by H.P. Lovecraft, collected confessions, 1953
You, too, can be a mysterious demon lover, by H.P. Lovecraft, 1965



excerpt uit "Lovecraft mijn liefste" © 2014 Tais Teng en Verschijnsel
www.verschijnsel.net